Militaria Wiki
Advertisement
Type VIIA U-27
U27

Type

Type VIIA

Land van herkomst

Duitsland
Bouwfirma(s) DeSchiMAG en AG Weser, Bremen / Krupp Germaniawerf, Howaldtswerke, Kiel / Bremer Vulcan, Vegesack / Danzigerwerft, Danzig / Flenderwerft, Lübeck / Nordsee Werke, Emden / Flensburger Schiffsbau, Flensburg / Stülcken Sohn, Blom & Voss, Hamburg.
Ontwerp
Productie (kiel / te water / in dienst) 1935 / 1936 / 1936
Gebruiker(s) Kriegsmarine
Specificatie

Afmetingen (lengte/breedte/diepgang) 64,51 m. / 5,85 m. / 4,37 m.
Bepantsering
Bewapening 5 × 53.3 cm (21 in) torpedobuizen (4 in de boeg en 1 in de achtersteven), 11 torpedo's of 26 TMA mijnen of 39 TMB mijnen. een 8.8 cm SK C/35 marinekanon op het dek, een 2 cm AA-kanon
Vliegtuigen geen
Voortstuwing 2x dieselmotoren van 1540 of 1700 kW (2070 of 2280 as-pk), 2x electromotoren van 550 kW (740 as-pk).
Waterverplaatsing boven water: 626 ton, gedoken: 745 ton
Snelheid/Bereik boven water: 17 knp, gedoken: 8 knp / boven water 10.000 km. , onder water: 150 km.
Bemanning 42 tot 46

Einde

Tot zinken gebracht op 20 september 1939

Net als de Type II was de zeegaande Type VII gebaseerd op een Fins ontwerp uit 1930-'31, de Vetehinen klasse, en op de eerdere UB III uit 1918. 0m een maximaal aantal boten binnen de toegestane tonnagelimiet te kunnen bouwen, bleef het formaat van de tien Type VIIA boten strikt beperkt. De boten waren bedoeld voor het leveren van prestaties en uitgerust met een offensieve bewapening en waren daarom zeer spartaans en krap van binnen. Om ruimte te sparen, was de achterste buis in de buitenhuid ondergebracht, en kon daardoor alleen met moeite en aan de oppervlakte worden herladen. Extra torpedo's werden aan de buitenkant meegevoerd.

Het enige echt zwakke punt van de VIIA was de bescheiden brandstofcapaciteit in verhouding tot zijn taak. Daarom was de Type VIIB met ruimte voor 33 ton extra brandstof in zadeltanks uitgerust, waarmee het bereik bij 10 knp werd vergroot tot 4630 km. De Type VIIB was ook krachtiger en iets sneller dan de Type VIIA. Deze boten (en alle volgende van hetzelfde ontwerp) hadden twee duikroeren in plaats van het enkele van de Type VIIA. Dat maakte ze nog wendbaarder.

De externe brandstoftanks maakten de Type VII relatief kwetsbaar voor dieptebommen. Daarom werd de Type VIIC opgerekt om de interne ruimte te vergroten. Daardoor konden ook sterkere diesels worden geïnstalleerd, wat belangrijk was voor operaties aan de oppervlakte. De aldus gewijzigde boot was bijzonder succesvol. Er werden tot het einde van de oorlog bijna 700 van gebouwd in diverse subvarianten. Tot de latere verbeteringen behoorden een grotere operationele diepte, een versterkte toren, betere AA-bewapening en snorkels. Al deze veranderingen waren reacties op de zich ontwikkelde anti-onderzeeboottactieken van de geallieerden. Veelzeggend is dat een dekkanon achterwege werd gelaten omdat aanvallen aan de oppervlakte op zeker moment onmogelijk werden.

Alle Duitse onderzeeboten konden mijnen leggen, die waren gestandaardiseerd voor de 533-mm torpedobuis, maar deze wapens hadden doorgaans te weinig kracht om schepen daadwerkelijk tot zinken te brengen. Om de grootste verankerde mijnen te kunnen inzetten, werden zes Type VII's verlengd door tien meter extra midscheeps in te lassen. Daarin zaten vijf verticale buizen, die elk drie complete mijnen met ankers bevatten. Deze buizen staken aan de bovenkant van de boot uit in een doorgetrokken toren. De klasse werd in 1939-'40 ontworpen en droeg de aanduidingType VIID. Hij kan worden beschouwd als de voorouder van de grote ballistische onderzeeboten van de hedendaagse marines.

Nog eens vier boten, de Type VIIF subklasse, werden eveneens verlengd. In de extra ruimte konden tot 25 reservetorpedo's worden meegevoerd om de operationele reikwijdte van andere boten te vergroten. De overslagoperaties, waarbij beide boten tijdelijk stillagen aan de oppervlakte, werden steeds minder populair en werden uiteindelijk afgeschaft.

De Type VIIE was een testontwerp met een verbeterde voortstuwing, maar deze versie kwam nooit verder dan de tekentafel.

Varianten[]

  • Type VIIA: Dit type werd in 1933-1934 ontwikkeld. Type VIIA had 5 torpedobuizen: 4 in de boeg en 1 in de hek en was daarnaast uitgerust met een 88 mm snelvuurkanon.

In totaal zijn van dit type van 1935 tot 1937 10 exemplaren gebouwd, die op twee na (U-29 en U-30) alle tijdens de Tweede Wereldoorlog tot zinken zijn gebracht.

  • Type VIIB: Type VIIB was een verbeterde versie met een grotere actieradius. Dit type kon 33 ton brandstof meer vervoeren dan zijn voorganger, waarmee de actieradius met ca. 2500 nm werd vergroot. Daarnaast was de maximumsnelheid hoger en waren de boten beter te manoeuvreren dankzij een tweede roer. Tussen 1936 en 1940 zijn 24 type VIIB U-boten gebouwd.

De bewapening was gelijk aan die van type VIIA, met uitzondering van U-83, die geen torpedobuis in de hek had, maar drie extra torpedo's kon vervoeren.

Een aantal van de bekendste U-boten uit de Tweede Wereldoorlog waren van het type VIIB, waaronder de U-48 (de meest succesvolle), Priens U-47, Kretschmers U-99 en Schepkes U-100.

  • Type VIIC: Type VIIC was het werkpaard van de Duitse onderzeedienst tijdens de Tweede Wereldoorlog. Tussen 1940 en 1945 zijn in totaal 568 exemplaren van dit type opgeleverd. De eerste in dienst gestelde U-boot van dit type was U-69 (in 1940).

Type VIIC was een effectieve gevechtsmachine en is vrijwel overal waar U-boten zijn ingezet aanwezig geweest, hoewel de actieradius niet zo groot was als die van de grotere type IX. Het kwam in dienst op het moment dat de "Glückliche Zeiten" aan het begin van de oorlog bijna voorbij waren en dit was het type U-boot dat door de geallieerde anti-onderzeebootcampagne in 1943 en 1944 verslagen zou worden.

De boot was een enigszins aangepaste versie van de succesrijke VIIB. Het had dezelfde motoren die hetzelfde vermogen leverden, maar door het grotere gewicht was de VIIC iets langzamer dan zijn voorganger. Veel boten van type VIIC werden in 1944 en 1945 uitgerust met een snuiver.

De plaatsing van de torpedobuizen was gelijk aan die van hun voorgangers, met uitzondering van de U-72, U-78, U-80, U-554 en U-555, die slechts twee torpedobuizen in de boeg hadden en de U-203, U-331, U-351, U-401, U-431 en U-651, die geen torpedobuis in de hek hadden.

De beroemdste boot uit deze serie was de U-96. Zie ook Das Boot (film).

  • U Flak: De "U-flak" boten waren vier VIIC boten (U-441, U-256, U-621 en U-953) die waren aangepast om aanvalsonderzeeërs die vanaf de Franse Atlantische bases vertrokken, te escorteren. Ze hadden extra vuurkracht tegen luchtaanvallen.

Nog drie boten werden op dezelfde wijze aangepast (U-211, U-263 en U-271) maar deze ombouw werd niet voltooid en de schepen zijn weer tot standaard type VIIC aanvalsboten teruggebouwd.

De U-flak boten kwamen in juni 1943 in dienst gesteld en leken in het begin succesvol in de strijd tegen de Britse RAF. Admiraal Dönitz gaf de schepen opdracht om de Golf van Biskaje in groepen op topsnelheid te doorkruisen, met de U-flak boten als bescherming tegen luchtaanvallen. Na ongeveer twee maanden nam de RAF tegenmaatregelen: bij een aanval werden oppervlakteschepen opgeroepen om assistentie te verlenen. De U-flak boten, die geen extra voordeel meer opleverden, werden hierop weer teruggebouwd.

Het concept van de U-flak boten was een jaar eerder ontstaan, toen op 31 augustus 1942 de U-256 zwaar beschadigd werd tijdens een luchtaanval. In plaats van de boot te slopen werd besloten hem uit te rusten met zwaar luchtafweergeschut om een einde te maken aan de verliezen in de Golf van Biskaje ten gevolge van luchtaanvallen door de geallieerden.

Twee 20mm Flakvierlingen (viervoudige Flak) en een experimenteel 37mm snelvuurkanon werden op het dek van de U-flaks geïnstalleerd. Ook werd een batterij van 86mm luchtafweerraketten getest, dit echter zonder succes. Soms werden daarnaast ook twee extra enkelvoudige 20 mm kanons gemonteerd. De brandstofcapaciteit werd beperkt tot datgene wat nodig was om in de Golf van Biskaje te kunnen opereren. Er werden slechts vijf torpedo's meegevoerd (in de lanceerbuizen) om ruimte te scheppen voor de kanonniers.

In november 1943 -- minder dan een half jaar na aanvang van het experiment -- werden alle U-flaks teruggebouwd naar normale boten en uitgerust met Turm 4. Hiermee was het standaard luchtafweergeschut van U-boten niet meer zo inferieur aan de bewapening van de U-flaks als voorheen. De U-flaks waren geen groot succes. Volgens Duitse bronnen werden tijdens zes missies slechts twee vliegtuigen door de U-flaks neergehaald.

  • Type VIIC/41: Type VIIC/41 was een enigszins gemodificeerde versie van de succesvolle VIIC en had dezelfde bewapening en aandrijving. Het verschil tussen dit type en de voorgangers was de sterkere drukhuid en het lichtere mechaniek om het extra gewicht van de drukhuid te compenseren. Hierdoor werd dit type zelfs iets lichter dan de VIIC. Er zijn in totaal 91 exemplaren gebouwd; vanaf U-1271 werden deze niet meer uitgerust om mijnen te leggen.

Vandaag de dag bestaat er nog één type VIIC/41: U-995 is tentoongesteld in Laboe (ten noorden van Kiel).

  • Type VIIC/42: Type VIIC/42 werd van 1942 tot 1943 ontworpen om het inmiddels verouderde type VIIC te vervangen. Oorspronkelijk zou dit type een veel steviger drukhuid krijgen met een dikte van 28 mm en zou de maximale duikdiepte verdubbeld worden ten opzichte van de eerdere boten. het verschil ten opzichte van type VIIC/41 waren de twee periscopen in de toren en de ruimte voor 2 extra torpedo's.

Er waren contracten afgesloten voor 164 boten en enkele waren al in aanbouw, maar de contracten werden op 30 september 1943 geannuleerd ten gunste van het nieuwe Type XXI U-boot. Geen van de in aanbouw zijnde boten was ver genoeg gevorderd om te kunnen worden te water gelaten.

  • Type VIID: Bij dit type was de middensectie met ca. 10 meter verlengd, om vijf verticale schachten te kunnen plaatsen van waaruit ankermijnen konden worden neergelaten. Deze schachten bevonden zich kort achter de toren.

Van dit type zijn slechts zes exemplaren gebouwd (U-213 - U-218), aangezien er gedurende de oorlog mijnen waren ontwikkeld die door alle typen U-boten via de torpedobuizen konden worden uitgeworpen. Vijf van de zes boten vergingen met man en muis; slechts één exemplaar overleefde de oorlog.

  • Type VIIF: De type VIIF boten, ontworpen in 1941, waren primair bedoeld voor torpedotransporten. Dit waren de grootste en zwaarste type VII boten die zijn gebouwd. Het verschil met de andere type VII boten is dat type VIIF tot 39 torpedo's kon meevoeren en niet waren uitgerust met een dekkanon.

Slechts vier boten van dit type werden gebouwd. Twee hiervan, U-1062 en U-1059, werden als ondersteuning naar het Verre Oosten gestuurd; de andere (U-1060 en U-1061) bleven in de Atlantische Oceaan.

Advertisement