Militaria Wiki
Advertisement

Strijd onder water.

2mn57w9

De UC 5 was een Duitse Type UC I U-boot en afgeleverd op 19 Juni 1915 te Hamburg.

In 1914 werd de onderzeeboot nog door veel marine-autoriteiten beschouwd als een defensief verdedigingswapen, bemand door exentrieke techneuten. Zelfs de Duitsers hadden nog geen oog voor het potentieel ervan om een oorlog te winnen. Toch zou binnen enkele jaren de ontwikkeling van onderwaterwapens de oorlog ter zee radicaal veranderen. Het slagschip was voorlopig nog heer en meester, maar de onderzeeboot werd pijlsnel volwassen.

Gelukkig voor Groot-Brittannië had de Duitse marine voor de Eerste Wereldoorlog nog geen oog voor het potentieel van de onderzeeboot. Het grootste bezwaar van het nieuwe wapen was waarschijnlijk dat het eerder werd gezien als technisch speelgoed dan als serieuze factor op zee. Niemand in Duitsland stond stil bij wat een onderzeeboot kon aanrichten als hij tegen bevoorradingslijnen werd ingezet. Maar ook de Britten waren laat met het ontwikkelen van middelen om onderzeeërs op te sporen en te vernietigen. In 1914 was de onderzeeboot al ontwikkeld tot een vaartuig met een dubbele romp met externe tanks, dat veel meer binnenruimte en een veel grotere actieradius bood dan zijn voorgangers. Tot dan toe was het onder water varen dermate benauwend en inspannend geweest dat onderzeeboten alleen werden ingezet voor aanvallen en om te vluchten. De nieuwe exemplaren konden echter lange tijd beneden de zeeoppervlakte blijven. Vanwege de tot dan toe geringe actieradius was er weinig aandacht besteed aan zaken als bevoorrading op volle zee. Op zeker moment beseften de Duitsers echter tot hoe ver van huis hun U-boten konden opereren. Een volgende beperkende factor voor het inzetten ervan, vormde het geringe aantal torpedo's dat ze konden meevoeren. Als ze niet op zee konden worden bevoorraad, zouden ze een onevenredig deel van hun vaartijd moeten besteden aan het pendelen tussen thuishavens en 'jachtgebieden'.

Hoogwaardige doelen[]

Torpedo's werden doorgaans gereserveerd voor hoogwaardige doelen of doelen die met andere middelen moeilijk waren uit te schakelen. Koovaardijschepen werden doorgaans tot zinken gebracht met geschut of springladingen. Daarmee kon de U-boot zijn grootste voordeel - onder water naderbij sluipen - niet optimaal uitbuiten. Bovendien namen de geallieerden effectieve tegenmaatregelen in de vorm van Q-schepen; als koopvaarders vermonde, zwaar bewapende schepen. Onderzeeboten die langzaam doken, waren daarbij ten dode opgeschreven.

Gebrek aan kracht[]

C1 7-vi

De USS C-1 tijdens testen voor de oorlog.

Torpedo's werkten in het algemeen goed, maar het gebrekkige bereik en kracht van de Britse 18-inch (457-mm) en Duitse 450-mm (17,7-inch) torpedo leidde tot de invoering van de 21-inch (533-mm) resp. 500-mm (19,7-inch) torpedo. Daarvoor waren grotere boten vereist, maar die konden in elk geval aanvallen over een veilige afstand.

Aangezien Britse boten vooral tegen oorlogsschepen werden ingezet, was het dekgeschut van secundair belang. De onbeholpen 6-ponder kanonnen werden al snel vervangen door 12-ponder wapens. Latere boten werden uitgerust met een of twee 4inch (102-mm) kanonnen om andere onderzeeboten aan de oppervlakte mee te bestoken. Als alternatief voor torpedo's om koopvaarders te bestoken, vonden de Duitser hun boordgeschut onmisbaar. Ze voerden het kaliber snel op van 50-mm naar 88, 105 en 150-mm. Soms waren de boten met twee kanonnen uitgerust. Af en toe werden onderzeeboten door vliegtuigen aangevallen, maar de lichte wapens van onderzeeboten werden niet specifiek als AA-geschut meegevoerd. Zwaar scheepsgeschut, zoals werd gemonteerd op 'monitor-onderzeeërs', vormde een doodlopende tak in de onwikkeling van de onderzeeboot. Het leggen van mijnen werd door de Duitsers veel hoger aangeslagen dan door de Britten, en ze maakten dan ook veel meer gebruik van dit goedkope middel tegen schepen. De Britten verbouwden een paar onderzeeboten voor het leggen van mijnen, maar de Duitsers bouwden tal van kust- en oceaanboten speciaal voor deze taak. Beide partijen pasten een systeem toe waarbij de mijnen in open kokers werden meegevoerd. Het leggen ervan was echter traag en gevaarlijk, en de Britten gingen over tot het meevoeren van mijnen aan dek.

Slechte communicatie[]

De radiocommunicatie stond nog in de kinderschoenen en had een beperkte reikwijdte. Onderzeeboten moesten zijn uitgerust met lange telescopische of inklapbare masten om lange antennedraden tussen te spannen. De communicatie tussen een ondergedoken boot en een oppervlakteschip verkeerde eveneens in een experimenteel stadium en volgde hetzelfde ontwikkelingstraject als de detectie van onderzeeërs via passieve akoestische middelen. Richtbare hydrofonen werden alom gebruikt, met name door de Britten, maar waren nog niet erg bruikbaar. Hydrofonen werden vanaf 1917 ook wel achter schepen aangesleept. Maar de echte doorbraak, de Asdic, verscheen iets te laat in de oorlog om nog van nut te kunnen zijn. Tegen die tijd zaten bijna alle onderzeeboten aan de buitenkant vol uitsteeksels, en hadden inefficiënte schroeven. Ze maakten erg veel lawaai en waren gemakkelijk op te sporen met akoestische apparatuur. Dat gebeurde doorgaans echter pas als ze al in de aanval waren gegaan en dus het initiatief aan hun kant hadden. Aan de oppervlakte varende onderzeërs werden aangevallen met scheepsgeschut en geramd. Naarmate de onderzeeërs echter steeds sneller konden duiken om daaraan te ontkomen, werd de dieptebom ontwikkeld. De Britse productie verliep aanvankeljk traag. In 1917 werden er maar zo'n 200 per maand verbruikt, maar een jaar later was die hoeveelheid al vertienvoudigd. Uiteindelijk werd het U-bootwapen niet verslagen door technische middelen, maar veeleer ontkracht door de invoering van nieuwe tactieken. De invoering van het konvooivaren verliep tergend traag, maar bracht de rampzalige verliezen à 5,75 miljoen bruto registerton van 1917 terug tot 2,65 miljoen ton in de eerste tien maanden van 1918.

Beperkte voortstuwing[]

De Duitsers staken van meet af aan veel werk in de ontwikkeling van betrouwbare dieselmotoren, en hun boten waren dan ook voorzien van uitstekende machines. Alleen de allereerste exemplaren hadden de rokerige Körting motoren. De Britten lieten de gevaarlijke benzinemotoren pas achter zich met de D-klasse. De diesels werden gestart door middel van de hoofdmotoren. De accutechnologie van die dagen gaf de boten onder water een actieradius van niet meer dan 185 km. De onderzeeboten van alle types namen tijdens de Eerste Wereldoorlog aanzienlijk in omvang toe, maar ze werden ook minder wendbaar en gemakkelijker op te sporen. Wél namen de vaarduur en het comfort aan boord sterk toe, zodat ze op den duur patrouilles van zeven weken moeiteloos konden uitvoeren.

Advertisement